In 1981 verscheen het boek 50 jaar Parochiekerk St. Martinus Vlodrop. Beelden uit het verleden van een parochie geschreven door Ton Wolswijk. Daarin stond de volgende bijdrage van Manuel Joosten, in 1918 geboren op Hoeve de Triest aan de Bergerweg. Het boek was een uitgave van het Comité 50 jaar parochiekerk.


'Hij sprak de taal van de gewone mensen.'

door Manuel Joosten

 

Het Vlodrop van de jaren 1920… (…)

In het decor van dat dorp aan de Roer past pastoor Martens, klein van gestalte, een wat groene toog aan, de nikkelen horlogeketting boven de soutane. Een zwarte hoed droeg hij, of – dicht bij de kerk – de bonnet. ’s Zomers was dat een zwarte strohoed. Dan liep hij – brilletje wat op de neus gezakt – door de straten te brevieren. Tegelijkertijd zag hij alles. De boer met paard en kar ging eerbiedig opzij en de groet kwam heel uitvoerig en vooral niet te laat. Pastoor Martens antwoordde, tussen het bidden door, ‘Ha miene jong, daag Sjeng’.

Hij had er een handje van te brevieren in de nabijheid van een huis waar hij problemen vermoedde (dat wist hij haarfijn). De vrouw des huizes kwam dan ‘de stoep vegen’ en zo ontstond het gesprek heel natuurlijk, zonder dat de buren konden zeggen ‘de pastoor is daar naartoe gegaan’.

Wijs was deze man, niet verontrust door een probleem, maar altijd zoekend naar een natuurlijke oplossing. Zijn biechtstoel was beroemd, erg druk. Hij had over de toepassing van de uiterst strenge moraal zijn mild oordeel. Met Pasen zat hij dagen in de biechtstoel.

Erbarming

Ik herinner me dat hij in die dagen eens ziek was en in de biechtstoel werd vervangen door een ‘pater van de kapel’.  Grote consternatie, enorme penitenties. De pater kreeg van hem een reprimande. ‘U moet hier die huisvaders van 7, 11 kinderen niet zo hard aanpakken, die mensen menen het goed. Gaat gij maar terug naar de kapel.’

Nooit zag ik hem groter dan tijdens ‘de aanbidding’.  Dat was één keer in de maand, ‘vesper met aanbidding’. Hij stond dan op de preekstoel, zijn blik gericht op het Allerheiligste. Hij bad dan luidop namens de mensen in een taal die de mensen verstonden, zoals Christus, die sprak over land en vee, over regen en droogte, en bad om erbarming voor de worsteling van ons mensen, ‘die maar goed weten hoe klein we zijn’. 

Dat had hij in zich, de taal der mensen spreken. Een brief van de bisschop ‘vertaalde’ hij in gewone woorden en begrijpbare beelden (…) De bisschop dat was het ‘gezag’. Een enkele keer ging hij daar naartoe. Dan zag je hem gaan, de steek op, de zondagse toog aan, parapluie over de arm. Hij stapte dan in de tram, die luid rinkelend vanaf het Veld, tegenover de Marechausseekazerne, zijn reis over Posterholt naar Roermond begon. (…) Ze kenden hem op het bisdom, een eenvoudige goede pastoor, die geen problemen maakte.

Maar aan administratie had hij een broertje dood. Van hem is bekend, dat hij bij kerkvisitatie van sommige boeken het stof afblies…. nauwelijks

gebruikt. Die boeken lagen onder op een plank van zijn boekenkast in de ‘spreekkamer’ van de pastorie. Die stond ik wel eens te bekijken als ik daar moest wachten. Dat gebeurde vaker, want als jongen van een grote boerderij werd je nogal eens naar de pastorie gestuurd: ‘De complimenten van vader en moeder en ich bring estebleef get van ’t verke’. Dan werd de ‘kalabas’ achterdoor leeggemaakt door Betje en kreeg je een stuk chocolade met kwatta-soldaatjes. In die tijd, toen je alleen ’s zondags snoep kreeg, was dat een kostelijke gift, die je moest bewaren en thuis moest delen met broers en zusjes. (…)

Ook een ondeugd mag niet onvermeld blijven. Hij kon driftig worden als in de kerk met de misdienaars of het zangkoor iets mis ging. Hij hield dan de handen voor de oren en stampte soms op de grond. In zijn dan luider opgezegd latijn klonk zijn gramschap nog door. De parochianen vergaven hem dat. ‘Pestoor had ’t weer op te heupe.’ Hij mocht anders over het zangkoor niet klagen. Vlodrop had – onder leiding van meister Rulkens – met Coop Beckers aan het orgel, een goed koor, dat de viering van de liturgie tot iets luisterrijks wist te maken. 

Met dat alles ging de tijd verder en het kerkje werd te klein. Pastoor Martens moest gaan bouwen. Op een zondag beklom hij de preekstoel en kondigde de parochianen aan dat Vlodrop een ‘nieuw huis des Heren’ zou gaan bouwen. Hij riep de jonge boeren op om het terrein te egaliseren en hand- en spandiensten te verrichten, om geld uit te sparen. Heel het dorp veerde op,

gedragen door het enthousiasme van de pastoor, en de nieuwe kerk verrees.

Nu zou de bisschop komen inwijden. Dat was wat! Zondagen achter elkaar stonden we in het zand in de oude kerk, banken en planken waren overgebracht naar de nieuwe kerk, en we oefenden met heel de parochie ‘Lauda Jerusalem Dominum, lauda Deum tuum Sion, Hosanna…’ Want met dat gezang zou ons Heer worden overgebracht, ‘zoals bij de intocht in Jerusalem’, had de pastoor gezegd… Het was een gloriedag voor hem toen in 1930 heel Vlodrop, fanfare Wilhelmina voorop, met alle verenigingen en vaandels, met alle maagden en kinderen zingend die kerk binnentrok.

Nog hoor ik hem jubelen van de preekstoel: ‘Heer ik dank U, dat wij van Vlodrop, allen samen, U mogen begeleiden in dit nieuwe huis…. Hosanna.'

Pastoor Martens, vol trots, op zijn hoogtepunt en Vlodrop op zijn best. (…)

Verwoeste kerk

In maart 1945 zag ik pastoor Martens weer terug. Hij stond op de ‘Platz’ en ik kwam met een hulpverleningswagen van het Rode Kruis. Daar stond hij, afgetakeld, doorgroefd van lijden en als laatste in de rij stak hij de hand uit om wat goede gaven. Ik liep met hem door het kapot geschoten dorp, waar overal mensen, die je een hand drukte, in tranen uitbarstten. Immers, bijna iedere familie had haar dode.

Hij vertelde over het leed en de verwoesting. Op het kerkplein stonden we stil en we zagen op naar de gedeeltelijk verwoeste kerk

‘Kijk miene jong, boven de deur staat het nog, zoals ik het heb laten inbeitelen: ‘Soli Deo honor en gloria’, aan God alleen komt eer en glorie toe. Hij had tranen in de ogen. ‘Of ik ze nog zal

opbouwen, ik geloof van niet’.  Niet lang daarna – de eerste verkiezingen maakte hij nog mee vanaf het ziekbed – stierf hij… de priester pastoor Martens.

Met mij zullen alle ouderen in Vlodrop nog aan hem denken… in eerbied en genegenheid.’